Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Jongelingen, aan dewelke [15]geen gebrek ware, maar [16]schoon van aangezicht, en [17]vernuftig in alle wijsheid, en ervaren [18]in wetenschap, en [19]kloek van verstand, en in dewelke [20]bekwaamheid ware, [21]om te staan in des konings paleis; en dat men hen onderwees in [22]de boeken en [23]spraak der Chaldeen. 15. Te weten geen gebrek noch smet van het lichaam, maar volmaakt van lijf en van leden. 16. Hebreeuws, goed van aanzien. 17. Of, verstandig in alle wijsheid; niet dat zij toen ten tijde alle wijsheid, enz. moesten hebben, maar zij moesten van goeden aard en verstand wezen, om zulks mettertijd te kunnen begrijpen en leren. 18. Of, in kennis. Hebreeuws, kenners der kennis. 19. Hebreeuws, verstand hebbende [in] wetenschap. 20. Hebreeuws, kracht; dat is, aard, vernuft, verstand. 21. Dat is, om te dienen; zie Deut.1:38, en 1 Kon.10:8. Dit was van den profeet Jesaja voorzegd, Jes.39:7. Voor den koning staan kan hier ook verstaan worden, om voortreffelijke ambten in toekomende tijden te bedienen. Deze jongelingen liet de koning tot dit einde aldus opleiden, op hoop dat hij de Joden door hen, als zij tot hunne jaren zouden gekomen zijn, te beter in gehoorzaamheid zou kunnen houden. 22. Het Hebreeuwse woord betekent alles, waarin iets geschreven of verhaald wordt, een boek, een brief, een register, enz. Tevoren waren deze jongelingen door hun godzalige ouders en leermeesters onderwezen geweest in Gods wetboek; nu zouden zij onderwezen worden in der Chaldeen boeken, die vol van ijdele kunsten en afgodische bijgelovigheden waren; en alzo werden zij gebracht in het grootste gevaar naar ziel en lichaam. 23. Of, taal. Hebreeuws, tong.